33925 |
opmaken van staart en manen |
opbatelen:
ǫpbātǝlǝ (Q204a Mechelen
[(met vier draden vlechten)]
),
opmaken:
ǫpmākǝ (Q204a Mechelen)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
huist:
hūst (Q204a Mechelen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
rupsche (Q204a Mechelen),
rupsje (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
röpsje (Q204a Mechelen)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
alē hǫp (Q204a Mechelen)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpštēkǝr (Q204a Mechelen),
ǫpštęi̯kǝr (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q204a Mechelen),
laden:
lānǝ (Q204a Mechelen),
neerduwen:
nērdø̜i̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
lader:
lā.nǝr (Q204a Mechelen)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
stop:
štop (Q204a Mechelen)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
heven:
hêve (Q204a Mechelen)
|
heffen, tillen [SGV (1914)]
III-1-2
|