33471 |
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats |
dakdrup:
dāk˱drøp (Q204a Mechelen)
|
Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.]
I-6
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
uvvertügt (Q204a Mechelen)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
uvvertüge (Q204a Mechelen)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
32213 |
overval |
schraagte:
šrēx˱dǝ (Q204a Mechelen)
|
De schuine stand van de spaken ten opzichte van de naaf, die mede de sterkte van het wiel bepaalt. Zie ook afb. 188. [N G, 21c]
II-12
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (Q204a Mechelen),
weipaal:
węi̯pǭl (Q204a Mechelen)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
22804 |
paar of onpaar |
even en oneven:
ève en ônève (Q204a Mechelen),
paar en onpaar:
paar en ônpaar (Q204a Mechelen),
paar of omp:
Bij het knikkeren en een spelletje met gekleurde speldeknoppen.
paar of omp (Q204a Mechelen)
|
Soms schijnt het [omp] alleen nog in het kinderspel bewaard. De kinderen laten elkaar raden: on of even, paar of omp, paar of ompert, effen of ontjes, enz. Kent u een dergelijk woord op deze manier? Zo ja, hoe luidt het en hoe gebruiken de kinderen het? [DC 31 (1959)]
III-3-2
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜ǝt (Q204a Mechelen)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
roeper:
rupǝr (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
(één) heup af:
hø̄p āf (Q204a Mechelen)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|
33885 |
paard met maandelijkse diarree |
maandschijter:
mǭntšītǝr (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 94d en 94e]
I-9
|