19045 |
schaterlachen |
bedoen van het lachen:
Neen. Wel in omgeving Maastricht (nl. Amby) gehoord. Komt evenwel niet voor in diksjeneer Mestreechs.
bedōēwe vaan ut lachen (Q204a Mechelen),
greilachen:
(= grijnzen).
grīēlachen (Q204a Mechelen),
hel lachen:
(wordt omschreven).
hèl lachen (Q204a Mechelen),
zich kapot lachen:
zich kapot laache (Q204a Mechelen),
neen, wel het bovengenoemde!
zich kapot laache (Q204a Mechelen),
neen; men zegt het bovengenoemde.
laagai zich kapot (Q204a Mechelen)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
31807 |
schaven |
schaven:
šāvǝ (Q204a Mechelen)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
31828 |
schaven met de fijne blokschaaf |
oppoetsen:
oppotsǝ (Q204a Mechelen)
|
Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96]
II-12
|
31826 |
schaven met de ruwe blokschaaf |
rouwschaven:
rōwšāvǝ (Q204a Mechelen)
|
Hout ruwweg voorschaven door middel van een ruwe blokschaaf zonder keerbeitel. Om het hout glad af te werken wordt het daarna nog met de fijne blokschaaf bewerkt. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 91]
II-12
|
31832 |
schaven met de tandschaaf |
rouw maken:
rōw mākǝ (Q204a Mechelen)
|
Te lijmen houtoppervlakken met behulp van een tandschaaf van fijne ribbeltjes voorzien. Op deze wijze ontstaat een betere lijmhechting. [N 53, 97]
II-12
|
31873 |
schaven met de vandiktebank |
op breedte schaven:
op˱ brējdǝ šāvǝ (Q204a Mechelen)
|
Een stuk hout bewerken met de vandiktebank. Het onder A geplaatste begrip is een benaming voor de bewerking in het algemeen, ongeacht de positie van het te bewerken hout in de machine. Onder B zijn de termen opgenomen die het gelijkschaven van de grootste vlakken van het werkstuk betreffen; het krijgt zo dus zijn gewenste dikte. Onder C zijn de benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schaven van de smalle kanten van het werkstuk, dat op deze wijze zijn juiste breedte krijgt. [N 53, 108a-b]
II-12
|
31834 |
schaven met de voorloper |
met de voorloper derover gaan:
met ˲dǝr vȳrlø̄pǝr dǝrøvǝr gǭ (Q204a Mechelen)
|
Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.]
II-12
|
17800 |
schede |
metsenschede:
metseschéë (Q204a Mechelen),
mètse sjei (Q204a Mechelen),
schede:
sjēj (Q204a Mechelen)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (Q204a Mechelen),
līǝf (Q204a Mechelen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjējn (Q204a Mechelen),
šè:n (Q204a Mechelen),
šèèn (Q204a Mechelen),
šín (Q204a Mechelen)
|
scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|