18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
sjoon (Q204a Mechelen)
|
schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
aantrekker (Q204a Mechelen),
aantrèkker (Q204a Mechelen)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
schoensriem:
schoonsreem (Q204a Mechelen),
sjōōnsreem (Q204a Mechelen)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šufǝl (Q204a Mechelen),
šūfǝl (Q204a Mechelen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (Q204a Mechelen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
schoffelmachine:
šufǝlmasīŋ (Q204a Mechelen)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
33970 |
schoftriem |
schoftriem:
šofrēm (Q204a Mechelen)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (Q204a Mechelen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
stuiken:
štukǝ (Q204a Mechelen)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
aan de schouders trekken:
aan de schowere trekke (Q204a Mechelen),
an de sjoowere trekke (Q204a Mechelen),
de schouders ophalen:
de sjówwere ophaole (Q204a Mechelen)
|
schokschouderen [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|