22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljoar (Q204a Mechelen)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q204a Mechelen)
|
schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
schrübber (Q204a Mechelen),
sjrŭŭber (Q204a Mechelen)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
lokzeeg:
lǭǝk˲zē̜x (Q204a Mechelen),
strotzeeg:
štrǫt˲zē̜x (Q204a Mechelen)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
27356 |
schroefdraad |
draad:
drǭt (Q204a Mechelen)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šruvǝdriǝnǝr (Q204a Mechelen)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bluj (Q204a Mechelen)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schuddelen:
šø̜dǝlǝ (Q204a Mechelen),
schudden:
šø.dǝ (Q204a Mechelen)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleirbeursjtel (Q204a Mechelen),
kleëjerböschtel (Q204a Mechelen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26501 |
schuif in het kaar |
schuif:
šyf (Q204a Mechelen)
|
Schuifje in het kaar waarmee de graantoevoer naar de stenen geregeld kan worden. [Coe 139; N O, 19p]
II-3
|