32214 |
spaakzwei |
speekveer:
špēk˲vē̜r (Q204a Mechelen)
|
Werktuig dat dient voor het richten van de spaken. Er zijn verschillende uitvoeringen van de spaakzwei, maar vaak bestaat het uit een één meter lange lat die met één uiteinde in het midden van de naaf wordt bevestigd. De spaakzwei is voorzien van een gleuf, waarin met behulp van twee moeren en sluitringen een stelpin van ongeveer 20 cm lengte vastgezet kan worden. Door middel van deze stelschroef kan de schuine stand van de spaken precies worden aangegeven. Zie ook afb. 189. [N G, 21a]
II-12
|
27920 |
spaanders |
spenen:
špīnǝ (Q204a Mechelen)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q204a Mechelen),
schup:
šøp (Q204a Mechelen),
šø̜p (Q204a Mechelen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
32209 |
spaken snijden |
speken snijden:
špēkǝ šnijǝ (Q204a Mechelen)
|
Met behulp van het snijmes de spaken in model snijden. In modernere wagenmakerijen werden deze werkzaamheden met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine uitgevoerd. [N G, 11b]
II-12
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
speken:
špēkǝ (Q204a Mechelen)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
32218 |
spakentrekker |
praam:
prām (Q204a Mechelen),
trekhaak:
trɛkhǭk (Q204a Mechelen)
|
Houten werktuig, bestaande uit twee houten stokken die aan de bovenzijde verbonden zijn met een touw of ketting. Met behulp van de spakentrekker worden er van de in de naaf gedreven en reeds gerichte spaken steeds twee omvat en bijeengetrokken, zodat de velgspaakpennen precies in de spaakgaten van een velgsegment passen. Het velgsegment kan er dan met behulp van een hamer op worden geslagen. Zie ook afb. 190. In Oirsbeek (Q 33) werden de spaken met behulp van een ketting (kɛtǝ) bij elkaar getrokken.' [N G, 10a-b]
II-12
|
32020 |
spanblokje |
spanblok:
špānblǫk (Q204a Mechelen)
|
Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.]
II-12
|
25428 |
spanijzer |
ijzeren pin:
īzǝrǝ pen (Q204a Mechelen)
|
IJzer met pinnetjes - volgens de informant uit P 176 zijn het er twee - dat ook gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Volgens de informant uit K 358 wordt dit spanijzer tussen het schaambeen geplaatst. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 68]
II-1
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
knevel:
knɛjvǝl (Q204a Mechelen),
spanhout:
španhōt (Q204a Mechelen),
spanstek:
španštɛk (Q204a Mechelen)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
17830 |
spannen |
spannen:
sjpanne (Q204a Mechelen)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|