33639 |
splijtkool |
splijtkool:
-
splijtkool (Q204a Mechelen),
splitkool (Q204a Mechelen)
|
I-7
|
23327 |
spoken |
spoken:
sjpooker (Q204a Mechelen)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
sjpooke (Q204a Mechelen)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšāf (Q204a Mechelen),
sponningschaaf:
špǫneŋšāf (Q204a Mechelen)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
31756 |
sponningzaag |
ronde sponningzeeg:
rǫn špǫneŋzē̜x (Q204a Mechelen)
|
Kleine, enigszins rond gebogen zaag van ongeveer 10 cm, die aan een houten blokje is bevestigd en dient om ronde of holle sponningen uit te zagen. Zie ook afb. 15. [N 53, 13b]
II-12
|
23329 |
spook |
spook:
sjpook (Q204a Mechelen)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
31856 |
spookschaaf |
bastringue:
bastɛŋ (Q204a Mechelen),
pokenschaafje:
pōkǝsē̜fkǝ (Q204a Mechelen),
spookschaaf:
špūǝkšāf (Q204a Mechelen)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
koning:
køneŋ (Q204a Mechelen),
kroonrad:
kroonrad (Q204a Mechelen)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspārǝ (Q204a Mechelen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondshoed:
hoenshöt (Q204a Mechelen),
hóndshut (Q204a Mechelen),
stovenpijp:
sjtaove piep (Q204a Mechelen)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|