20323 |
sterven |
de pijp is hem uitgegangen:
de piep is ⁄m oetgegange (Q204a Mechelen),
kapotgaan:
kapot˲guu̯ǝ (Q204a Mechelen),
sterven:
schterve (Q204a Mechelen),
sjterve (Q204a Mechelen),
sjterven (Q204a Mechelen),
štɛrəvə (Q204a Mechelen),
ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet in zn geheel maken!
sjtèrve (Q204a Mechelen)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven [DC 38 (1964)], [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kaapot goon (Q204a Mechelen),
kapot goewe (Q204a Mechelen),
verdorren:
verdeurt (Q204a Mechelen)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
vork:
vø̜rǝk (Q204a Mechelen)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
karpaal:
karpǭl (Q204a Mechelen),
stut:
štøt (Q204a Mechelen)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
19308 |
stiekem |
achterrugs:
aaterruks (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
stiekem:
sjtīēkem (Q204a Mechelen)
|
achterbaks [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
štēr (Q204a Mechelen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stief (Q204a Mechelen),
stīēf (Q204a Mechelen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hu(j):
hȳi̯ (Q204a Mechelen),
ju(j):
jy (Q204a Mechelen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
31693 |
stobbe |
storkel:
štørkǝl (Q204a Mechelen)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
štōl (Q204a Mechelen)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|