17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtrukele (Q204a Mechelen)
|
struikelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
fijne sneeuw:
finge schnieje (Q204a Mechelen),
poolsneeuw:
poolschnieje (Q204a Mechelen),
stubsneeuw:
stöp sjnîê (Q204a Mechelen)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
stuiken:
sjtŏĕke (Q204a Mechelen),
#NAME?
sjtoeke (Q204a Mechelen),
stoeke (Q204a Mechelen),
(= knikkeren in een kuil).
sjtŏeke (Q204a Mechelen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25375 |
stuiptrekken |
stuiptrekken:
štyptrɛkǝ (Q204a Mechelen)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
17642 |
stuitbeen |
knook:
knoak (Q204a Mechelen),
rozenknookje:
rôôzeknökske (Q204a Mechelen),
staartschroef:
statschroef (Q204a Mechelen)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
schteube (Q204a Mechelen),
sjtubbe (Q204a Mechelen),
ut begint te stöbbe (Q204a Mechelen)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knabje van vijf cent:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
knèpke vaan vīēf sent (Q204a Mechelen),
stuiver:
sjtuver (Q204a Mechelen),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
sjtūūver (Q204a Mechelen),
vierkantige, een ~:
Opm. van nikkel.
veerkentje (Q204a Mechelen),
vijf-centstuk:
Opm. det vierkante 5 cent stuk werd knepke genoemd.
vunfcentschtukske (Q204a Mechelen)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
Opm. gehoord, waarde 5 centiem.
sjtūūver (Q204a Mechelen)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
pɛrsēl (Q204a Mechelen),
stuk grond:
stø̜k grōnt (Q204a Mechelen),
veld:
vɛlt (Q204a Mechelen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
dries:
drēš (Q204a Mechelen),
vuile band:
vulǝ benǝt (Q204a Mechelen)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|