31982 |
tekenen |
tekenen:
tēkǝnǝ (Q204a Mechelen)
|
ksitęjkǝnǝ L 271; een constructietekening maken: ęjn kǫnštrøksitęjkǝne [N 53, 205a]
II-12
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (Q204a Mechelen)
|
telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
schaar trekken:
šǭr trękǝ (Q204a Mechelen),
trekken:
trękǝ (Q204a Mechelen)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
17632 |
tepel |
deem:
dēm (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
demen:
dē̜mǝ (Q204a Mechelen),
tepel:
tepel (Q204a Mechelen)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-12, I-9, III-1-1
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
dēm (Q204a Mechelen)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
dęi̯m (Q204a Mechelen),
dem:
dęm (Q204a Mechelen),
nok:
nuk (Q204a Mechelen)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
33760 |
tetveulen |
zuigveulen:
zø̜̄gvø̜̄lǝ (Q204a Mechelen)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
19554 |
theelepeltje |
cafè-lepeltje:
kaffeelèèpelke (Q204a Mechelen),
suikerlepel:
soekerléëpel (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
theelepel:
teeléëpel (Q204a Mechelen),
theelepeltje:
teelèèpelke (Q204a Mechelen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
teepòt (Q204a Mechelen),
tiejepot (Q204a Mechelen)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19596 |
theezeefje |
theezijtje:
teezeike (Q204a Mechelen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|