e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
thuis heem: heem (Mechelen) thuis [SGV (1914)] III-2-1
tien-guldenstuk gouden tientje: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  é gouwe tīēntje (Mechelen), goudstuk: goodstuk (Mechelen), goudstukje: goodschtukske (Mechelen), tien-guldenstuk: tiën guldeschtuk (Mechelen) 10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] || tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
tiend cijns: sinze (Mechelen) tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)] III-3-1
tijdverdrijf tijdverdrijf: tietverdrief (Mechelen) tijdkorting [SGV (1914)] III-3-2
tijger tijger: tieger (Mechelen) tijger [SGV (1914)] III-3-2
tilbury tilbury: telbøri (Mechelen) Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door √©√©n paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr] I-13
timmeren timmeren: temǝrǝ (Mechelen) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmermansduimstok duimstok: dumštǫk (Mechelen) De opvouwbare maatstok waarvan de delen ieder twintig of vijfentwintig cm lang zijn. De timmermansduimstok heeft dezelfde vorm als de gewone duimstok, maar is twee meter lang. [N 53, 184b] II-12
timmermanshamer penhamer: pɛnhāmǝr (Mechelen) De gewone, lichte hamer met een ijzeren kop die uitloopt in een pin. Met de hamerpin worden kleine spijkers in het hout geslagen tot ze voldoende houvast hebben. Daarna slaat men verder met de hamerbaan. Zie ook afb. 86. [N 53, 126a] II-12
timmermanspotlood schrijnerspotlood: šrīnǝrspǫtluǝt (Mechelen) Fors potlood met ovale doorsnede en brede, platte stift, dat door timmerlui wordt gebruikt om maten af te schrijven. Zie ook afb. 97. [N 53, 182a; monogr.] II-12