18934 |
treuzelen |
treuzelen:
trüjzele (Q204a Mechelen)
|
treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
schrouw:
sjroa (Q204a Mechelen)
|
troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (Q204a Mechelen)
|
troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troepe (Q204a Mechelen)
|
troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
tocht:
tōx (Q204a Mechelen),
toom:
tōm (Q204a Mechelen)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
kudde:
køt (Q204a Mechelen),
troep:
trup (Q204a Mechelen)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
trŏĕve (Q204a Mechelen)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
opgǝlōpǝ (Q204a Mechelen),
opgǝlǫu̯pǝ (Q204a Mechelen)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
18857 |
troosten; troost |
troosten:
ps. boven de ü staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
trüste (Q204a Mechelen)
|
troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33959 |
trossen |
kwasten:
kwastǝ (Q204a Mechelen)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|