33788 |
uier |
uier:
yǝr (Q204a Mechelen),
ȳi̯ǝr (Q204a Mechelen),
ø̜i̯ǝr (Q204a Mechelen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
24260 |
uil |
uil:
ül (Q204a Mechelen)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
uit de hand verkopen:
oet de hand verkope (Q204a Mechelen)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33185 |
uiteen poten |
wijd vaneen:
wit vanē (Q204a Mechelen),
wit vanęi̯n (Q204a Mechelen)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenaf ploegen:
vānęi̯nāf [ploegen] (Q204a Mechelen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
uierontsteking:
yi̯ǝronštē̜keŋ (Q204a Mechelen)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprø̄ŋk (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34169 |
uitgeteld zijn |
aan (de) tijd zijn:
(de koe is) a tiǝt (Q204a Mechelen),
(de koe is) ǭn tīt (Q204a Mechelen),
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛlt (Q204a Mechelen)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
op de trap
oetrötsje (Q204a Mechelen),
uitschampen:
ōētschampe (Q204a Mechelen),
uitslippen:
op een bananenschil
oetsjliepe (Q204a Mechelen)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvragen:
ōētvroage (Q204a Mechelen)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|