20682 |
boerenkoolstamppot |
kool ondereen:
kujelonderee (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
kūū:l oonderein (Q204a Mechelen)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vladem:
vlaam (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
Syst. WBD
vlaam (Q204a Mechelen)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
sjwelber (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen,
Q204a Mechelen)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
buren (Q204a Mechelen),
diej boerin (Q204a Mechelen),
dis boerin (Q204a Mechelen)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
33332 |
boertje, kleine boer |
kleine boer:
kleŋǝn būr (Q204a Mechelen)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
18209 |
boezeroen |
boezem:
boewzem (Q204a Mechelen),
werkhemd:
wèrrekhemd (Q204a Mechelen)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34655 |
bok van het rijtuig |
zitbred:
zet˱bręt (Q204a Mechelen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhood (Q204a Mechelen),
bòlhōōd (Q204a Mechelen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
stijve hoed:
sjtīēve hōōd (Q204a Mechelen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32204 |
bolle ring aan de buitenzijde van de naaf |
bol:
bǫl (Q204a Mechelen)
|
De bolvormige ring aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 2]
II-12
|