34132 |
voorpoten met dikke knie |
stalbenen:
štalbɛi̯n (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 143; monogr.]
I-11
|
32643 |
voorschaar |
schelschaar:
šø̜l[schaar] (Q204a Mechelen),
voorschaar:
vø̄ ̞ǝr[schaar] (Q204a Mechelen)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
veursjeete (Q204a Mechelen),
vujerschete (Q204a Mechelen),
vörschiejete (Q204a Mechelen)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (Q204a Mechelen),
schôlk (Q204a Mechelen)
|
voorschoot [SGV (1914)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voergang:
vōrgāŋk (Q204a Mechelen),
voerij:
vrii̯ (Q204a Mechelen),
vrē̜ ̞i̯ (Q204a Mechelen)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
staldeur:
[staldeur] (Q204a Mechelen),
voerijdeur:
vrīdø̜̄r (Q204a Mechelen)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorwerk:
vø̜̄rwɛrǝk (Q204a Mechelen)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
33975 |
voorstrengen |
trekzelen:
(enkelv)
trɛk˲zēl (Q204a Mechelen),
zeel (enkelv.):
zęi̯l (Q204a Mechelen),
zeelstrengen:
(enk?)
zęi̯lštręŋ (Q204a Mechelen)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
vörteeke (Q204a Mechelen)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
te vroeg kalven:
(de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkōǝft (Q204a Mechelen),
verschieten:
(de koe heeft/is) vǝrsxǭtǝ (Q204a Mechelen),
voor (haar/de) tijd kalven:
(de koe heeft) vør dǝr tīt gǝkōǝft (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|