23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wärwôlf (Q204a Mechelen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
wees (Q204a Mechelen)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
33698 |
weg over het erf |
pavei:
pavei (Q204a Mechelen)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
band:
bɛnǝt (Q204a Mechelen),
wei:
wei̯ (Q204a Mechelen),
wēi̯ (Q204a Mechelen),
wē̜i̯ (Q204a Mechelen)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
waas:
wās (Q204a Mechelen)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (Q204a Mechelen),
hø̄k (Q204a Mechelen)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
32748 |
wendstrook aan de lange zijde van een geerakker |
voordel:
vø̜̄rdǝl (Q204a Mechelen)
|
Als men de geerakker op een bepaalde manier ploegt, ontstaat er behalve langs een van de korte zijden ook langs de lange zijde een wendstrook. Zie verder het vorige lemma. [A 33, 9; div.]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
brauw:
Boers.
brów (Q204a Mechelen),
oogbrauw:
oogbroawe (Q204a Mechelen),
oogsbrauw:
ógsbrò: (Q204a Mechelen),
wenkbrauw:
winkbrow (Q204a Mechelen)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wnschen (du.):
wunsje (Q204a Mechelen)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
akkerploeg:
akǝr[ploeg] (Q204a Mechelen
[(om de zaaivoor te ploegen)]
)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|