17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q204a Mechelen)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
boksebaom (Q204a Mechelen),
broekenbodem:
brookebôôm (Q204a Mechelen)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33721 |
zoden afsteken |
afsteken:
āfštē̜i̯kǝ (Q204a Mechelen)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (Q204a Mechelen)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zöthoot (Q204a Mechelen)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (Q204a Mechelen)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø ̝vǝr[den] (Q204a Mechelen)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
30207 |
zolderbalk |
vloerbalk:
vlūrbalǝk (Q204a Mechelen)
|
Balk die van muur tot muur loopt en de basis vormt voor het gebint. Zie ook afb. 49d. [N 54, 164]
II-9
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooilok:
[hooi]lō̜k (Q204a Mechelen),
hooistallok:
hø̜i̯štǝllōk (Q204a Mechelen),
hooistalslag:
hø̜i̯štǝlšlāx (Q204a Mechelen)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q204a Mechelen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|