e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4070
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
briesen snuiven: šnuvǝ (Mechelen), spruisen: šprūsǝ (Mechelen) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
bril brilbred: brelbrɛt (Mechelen), trulplank: trø̜lplāŋk (Mechelen) Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c] I-13
briquet briquet: brikęt (Mechelen) Soort van scharnier, waarbij men voor het uitnemen van de deur de scharnierpen niet hoeft te verwijderen. Door het omdraaien van een schroef, waarmee de ene helft aan de andere is bevestigd, kan het scharnier uit elkaar worden genomen waardoor men de deur kan uitlichten. [N 54, 92c] II-9
broeden, op eieren zitten broeden: brø̄nǝ (Mechelen), brø̜̄u̯ǝ (Mechelen) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloek: kluk (Mechelen) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broederschap broederschaft: broedersjaf (Mechelen) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broeibak broeibak: brø͂ͅbak (Mechelen) [SGV (1914)] I-7
broeien broeien: brø̄jǝ (Mechelen), brø̜jǝ (Mechelen) Het door warmte gecombineerd met vocht bederven van het meel. [N O, 39g] || Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1, II-3
broek broek: brōk (Mechelen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen boks: boks (Mechelen), doe lups oog immer mit de aafhange books (Mechelen), e heelt zen books mit dinne reem op (Mechelen), broek: brook (Mechelen, ... ) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3