31778 |
de zaagtanden strijken |
africhten:
āfrextǝ (Q204a Mechelen),
gelijkvijlen:
gǝlīk˲vīlǝ (Q204a Mechelen)
|
De door het gebruik ongelijk afgesleten zaagtanden aan de punten plat afvijlen om ze weer even lang te maken. Zie ook het lemma ɛstrijkvijlɛ.' [N 50, 37c; N 53, 24d; monogr.]
II-12
|
31783 |
de zaagtanden vijlen |
slijpen:
šlīpǝ (Q204a Mechelen)
|
De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trękǝ (Q204a Mechelen),
zetten:
zetǝ (Q204a Mechelen)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
laten dekken:
lǭtǝ dękǝ (Q204a Mechelen),
laten winnen:
lǭtǝ wenŋ (Q204a Mechelen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
31776 |
decoupeerzaagmachine |
decoupeerzeeg:
dēkupērzē̜x (Q204a Mechelen)
|
Draagbare zaagmachine met een kort, smal zaagblad, dat op en neer gaat. De decoupeerzaagmachine wordt gebruikt voor het uitzagen van figuren en voor het zagen langs gebogen lijnen. Zie ook afb. 23. [N 53, 20; monogr.]
II-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
deeg (Q204a Mechelen)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (Q204a Mechelen),
knē̜jǝ (Q204a Mechelen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
18910 |
degelijk |
van grond op:
va grôndôp (Q204a Mechelen)
|
grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
34060 |
dekbare vaars |
rind:
reŋk (Q204a Mechelen)
|
Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21]
I-11
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (Q204a Mechelen)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.]
I-12
|