33662 |
dries |
dries:
drēš (Q204a Mechelen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedeem:
drii̯dɛm (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
steekuier:
stɛkȳi̯ǝr (Q204a Mechelen),
uier met drie demen:
ȳi̯ǝr met dri dē̜mǝ (Q204a Mechelen)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
18866 |
driftig |
driftig:
driftig (Q204a Mechelen)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
bijzen:
bīēzen (Q204a Mechelen)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30458 |
drijfkram |
haak:
hǭk (Q204a Mechelen)
|
IJzeren kram die wordt gebruikt bij het aandrijven van vloerdelen. De kram wordt daartoe in de onderliggende balk vastgeslagen. De ruimte tussen de drijfkram en de vloerdelen wordt vervolgens opgevuld met houten blokken en een wig. Door de wig vast te slaan worden de vloerplanken tegen elkaar gedrukt. [N 54, 136a]
II-9
|
22655 |
drijftol |
kokkeral:
kôkkerôl (Q204a Mechelen),
kokkerel:
kôkkerèl (Q204a Mechelen)
|
drijftol [SGV (1914)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
29122 |
drijfwiel |
rad:
rat (Q204a Mechelen)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
32208 |
drijver, zetbeitel |
drijfbeitel:
drīf˱bētǝl (Q204a Mechelen)
|
De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30]
II-12
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinkə (Q204a Mechelen)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuigen:
zūgǝ (Q204a Mechelen)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|