id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32110 | een profiel beginnen te schaven | aanslaan: āšlǭ (Mechelen) | Met behulp van de profielschaaf een profiel beginnen te schaven. Het object bij de volgende woordtypen is steeds de plaatselijke variant van het profiel. Zie ook het lemma ɛprofielɛ.' [N 53, 100a-c] II-12 |
32109 | een profiel schaven | een profiel schaven: ǝ prǝfil šāvǝ (Mechelen) | Een profiellijst schaven met behulp van een profielschaaf. [N 53, 99] II-12 |
31579 | een rad optrekken | rader optrekken: rār optre̜kǝ (Mechelen) | In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11 |
32592 | een riek mest | gaffel (mest): gafǝl (Mechelen), schup (mest): šø ̞p (Mechelen) | Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1 |
31888 | een schraapstaal aanzetten | opzetten: op˲zętǝ (Mechelen) | De snijkant van het schraapstaal met behulp van het aanzetstaal scherp maken. Bij het aanzetten wordt de snijkant eerst recht gemaakt en vervolgens van een braam voorzien. [N 53, 157] II-12 |
31962 | een schroef indraaien | indraaien: edrīǝnǝ (Mechelen) | Door de meeste respondenten werd ø̄een schroefø̄ of ø̄een vijsø̄ als object opgegeven. [N 53, 153a; monogr.] II-12 |
32603 | een stuk grond enten | enten: ɛntǝ (Mechelen) | Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33] I-1 |
18077 | een verkoudheid hebben | de snop hebben: e bietje de sjnoep (Mechelen), grellig de sjnoep (Mechelen), ig han de sjnoep (Mechelen), een beetje de snop hebben: e bietje de sjnoep (Mechelen), grillig de snop hebben: grellig de sjnoep (Mechelen) | Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2 |
33877 | een veulen werpen | veulenen: vø̜̄lǝnǝ (Mechelen) | Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9 |
30457 | een vloer aandrijven | aankijlen: ākilǝ (Mechelen), ineenkijlen: enēkilǝ (Mechelen) | De vloerdelen van een houten vloer met behulp van een drijfkram en één of meer houten wiggen of door middel van een vloerdrijver dichter tegen elkaar drukken. [N 54, 135a] II-9 |