18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemartel (Q204a Mechelen)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
ps. boven de ü staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
getüge (Q204a Mechelen)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33387 |
getuigkast |
tuigkist:
tȳxkes (Q204a Mechelen)
|
Een kast, ook wel kist of bak, waarin het getuig van het paard (vooral het kostbare zadel en de haam) bewaard wordt. Op grote boerderijen (of bij welvarende mensen) is er wel eens een apart vertrek voor het getuig, maar dit komt slechts zelden voor. Een kast voor het paardetuig is onbekend in L 320a, 324, 330, 369, Q 113, 198b en 203b. Meestal hangt men het getuig aan haken of balkjes in de muur (K 278, L 271, 318, 322, 372, 413, 429a, P 107a, Q 4, 78, 111 en 193). In L 282 wordt het getuig op een ezel gelegd. Benamingen die niet een kast, kist of bak betreffen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigrek" (2.3.8). Zie ook dat lemma. [N 13, 81]
I-6
|
33388 |
getuigrek |
getuigrek:
gǝtȳxrɛk (Q204a Mechelen)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevenkenis (Q204a Mechelen)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêve (Q204a Mechelen)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q204a Mechelen)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (Q204a Mechelen)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
30369 |
gewelfd plafond |
gewelfd plafond:
gǝwølǝft plāfǫŋ (Q204a Mechelen)
|
Plafond met gewelfkappen tussen de ribben. Om een dergelijk plafond te maken werden tussen de balken van de bovenliggende verdieping in de vorm van een boog latjes gespannen die vervolgens met pleistermortel werden afgewerkt. De boogvorm kon ook worden verkregen met behulp van een in die vorm uitgezaagde mal. Zie ook het lemma 'Schenkel', 'Formeel'. Het woord 'tremen', eigenlijk de benaming voor de balken van de verdiepingsvloer, werd in Q 30 vroeger gebruikt voor gewelfd tussen de balken aangebracht stucadoorswerk. [N 54, 143b; N 6, 20; L 2, 19]
II-9
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewerf (Q204a Mechelen),
gewerve (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
gewricht:
gevricht (Q204a Mechelen)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|