e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelen hinken: ww. zw. [Vgl. hinkpot].  hīnke (Meerlo), pothinken: pothīnke (Meerlo) Hinken. || Hinkspel in de pot, d.i. een tekening op de grond (verschillende vormen). III-3-2
hinkelperk hinkpot: hīnkpot (Meerlo) Tekening op de grond voor het hinkspel. III-3-2
hinken hinken: heenke (Meerlo), hīnke (Meerlo) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hobbelpaard hobbelpaard: hoebelpèèrd (Meerlo) Hobbelpaard. III-3-2
hoed (alg.) hoed: hōēd (Meerlo, ... ), hô:t (Meerlo) hoed [RND], [SGV (1914)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Meerlo), weiden: węi̯jǝ (Meerlo) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspang: hoeiespang (Meerlo), hoedenspeld: hoejspēld (Meerlo) hoedespeld || hoedespeld, hoedepen III-1-3
hoef hoef: hūf (Meerlo, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoefbeslag hoefbeslag: huf˱bǝslax (Meerlo) De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.] II-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱īzǝr (Meerlo) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11