e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
janken janken: eigen spellingsysteem  janke (Meerlo) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
jarig zijn verjaren: verjeure (Meerlo) Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jas: algemeen jas: jas (Meerlo), met lengteteken op de a  jäs (Meerlo) jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
jenever foezel: fūzəl (Meerlo), jenever: snēvəl (Meerlo), klare: kloare (Meerlo) jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] III-2-3
jeneverbes wachelbeer: wachelbèèr (Meerlo) jeneverbes (Juiniperus communis L.) III-4-3
jeugd, jongelieden jongelui: jóngelüj (Meerlo) jongelieden III-2-2
jicht gicht: gicht (Meerlo), reumatiek: remetiek (Meerlo), reumatiek (Meerlo) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joden joden: judde (Meerlo) joden [SGV (1914)] III-3-3
joelen jouwen: jouwe (Meerlo) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1
jojo jojo: jojo (Meerlo) Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2