e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prikkeldraad pindraad: pendrǭt (Meerlo) Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.] I-8
priktol haktol: haktol (Meerlo), haktōl (Meerlo), Sub tol.  haktōl (Meerlo), tol: tōl (Meerlo), Bekend waren drieftol (drijftol), haktol (priktol), bómtol (bromtol) en kleine tolletjes gemaakt van eikels, kastanjes, garenklosjes etc.  tōl (Meerlo) Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] || Priktol. || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Tol, speelgoed. III-3-2
proberen proberen: prebiere (Meerlo) een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)] III-1-4
proces proces (<lat.): Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  proces (Meerlo) de zitting van een rechterlijk college waarin een overtreding of misdrijf onderzocht wordt, en waarin een uitspraak gedaan wordt [kwerel, audiëntie, proces, ordenantie] [N 90 (1982)] III-3-1
proces-verbaal proces (<fr./lat.): Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  perses (Meerlo) het geschreven woordelijke verslag van de toedracht van een overtreding [proces-verbaal, daas, nummer] [N 90 (1982)] III-3-1
processie processie (<lat.): percessie (Meerlo) processie [SGV (1914)] III-3-3
proeven proeven: pruuve (Meerlo, ... ) proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
profiteren profiteren: profitiere (Meerlo) een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)] III-1-4
pronken pronken: prōnke (Meerlo, ... ), prŏnke (Meerlo), pró:nke (Meerlo) in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)] || prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)] III-1-3
proosten klinken: kleenke (Meerlo) proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3