e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreeuw spraan: sprāōn (Meerlo), sproan (Meerlo, ... ) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] III-4-1
spreken, praten praten: proate (Meerlo), spreken: spêke (Meerlo) praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: spreenkele (Meerlo) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
sprinkhaan sprinkhaan: sprinkhaan (Meerlo), sprinkhoan (Meerlo), sprīnkhaan (Meerlo) sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: sprōētels (Meerlo) sproet(en) [SGV (1914)] III-1-1
sprokkelen sprokkelen: sprokkele (Meerlo), zomeren: zeumere (Meerlo) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje sprookje: sprukske (Meerlo) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten, uitbotten uitbotten: eigen spellingsysteem  ŭutbotte (Meerlo) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruiten: sprŭŭte (Meerlo), sprütte (Meerlo), spruitje: sprütje (Meerlo) spruiten [SGV (1914)] || spruitkool (coll.) || spruitkool, een spruitje I-7
spruw spruw: sprŭw (Meerlo) spruw [SGV (1914)] III-1-2