e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vilder vilder: veldǝr (Meerlo) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Meerlo) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Meerlo), vinne (Meerlo), eigen spellingsysteem  vin (Meerlo) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vīēnde (Meerlo) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingers (Meerlo), viŋər (Meerlo) vinger [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vink boekvink: boekvink (Meerlo), boekvīnk (Meerlo), teut: tööt (Meerlo), vink: vink (Meerlo), vīnk (Meerlo) botvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink [SGV (1914)] III-4-1
viool vedel: NB fidele: vioolspelen (pejoratief).  fidel (Meerlo), viool: vioeël (Meerlo), viūəl (Meerlo) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool. III-3-2
viooltje viool: vioeël (Meerlo), viooltje  vioeël (Meerlo) I-7
vis, algemeen vis: vis (Meerlo, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: āōs (Meerlo), oas (Meerlo) aas [SGV (1914)] || aas om te vissen III-4-2