e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de laatste voor ploegen landvreter: lãnt˲vrę̄tǝr (Meerlo) De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.] I-1
de mei vieren richten: reechte (Meerlo) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
de ploeg verstellen (de ploeg) verschevelen: vǝrsxę̄vǝlǝ (Meerlo) I-1
de stal uitmesten uitmesten: ytmestǝ (Meerlo) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stuipen hebben de stuipen hebben: de stŭŭpe hebbe (Meerlo) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] III-1-2
de tafel dekken de tafel opdekken: de toffel ŏp dekke (Meerlo) tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de was blauwen (de) was blauwen: de wāsch blouwe (Meerlo) blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
de was bleken bleken: bleͅi̯kə (Meerlo) bleken van de was III-2-1
de was doen de was doen: de wɛs dūn (Meerlo), vroebelen: vrubələ (Meerlo), was: wɛs (Meerlo) de was doen || het wassen || wrijven over het wasbord III-2-1
de was mangelen mangelen: mangele (Meerlo) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] III-2-1