21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (L217p Meerlo)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
dat het gen wèrde (L217p Meerlo)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
vinden:
viende (L217p Meerlo)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
langste leven:
kinderkaartspel
langsteleve (L217p Meerlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
besteke = geschenk geven aan iemand voor het feest
namsdag viere (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
znw. ml. (z. verjaorsdaag).
vernamsdaag (L217p Meerlo),
pot:
pot (L217p Meerlo)
|
De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamdag.
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faliej (L217p Meerlo),
(z. fip(per)). p. 109: fip(per), Uitdr. Tusse de fip(per) en de falie: tussen twee moeilijkheden, tussen hangen en wurgen. [-> fip(per) gn. syn. v. falie, rk]
falie (L217p Meerlo)
|
[falie?] || falie [SGV (1914)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
aks (L217p Meerlo)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
33480 |
aalbes, struik |
miemerstruik:
aalbessenstruik
mie:merstroek (L217p Meerlo)
|
bessenstruik
I-7
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (L217p Meerlo),
ālmoess (L217p Meerlo)
|
aalmoes [SGV (1914)] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
oam (L217p Meerlo),
oude vochtmaat van ongeveer 1 1/2 hl.
āōm (L217p Meerlo)
|
aam (maat) [SGV (1914)] || aam, oude vochtmaat
III-4-4
|