23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerhelligge (L217p Meerlo)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Allerzīēle (L217p Meerlo)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
boebs:
boebs (L217p Meerlo),
kwijt-om:
kwĭĕtŭm (L217p Meerlo)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
24520 |
alsem |
els:
vooral bekend in drankjes
ēls (L217p Meerlo)
|
alsem, plant
III-4-3
|
24297 |
alver |
avel:
avel (L217p Meerlo)
|
vorentje, karpertje (witvis)
III-4-2
|
25102 |
andere soorten regen |
avondsregen:
avondregen
āōvesrège (L217p Meerlo)
|
regen die aanhoudt tot de avond
III-4-4
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
droge sneeuw:
droge sneeuw
druugge sni-j (L217p Meerlo)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andievie (L217p Meerlo),
andūēvie (L217p Meerlo)
|
andijvie
I-7
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
eigen spellingsysteem
angel (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19312 |
angst |
angst:
engst (L217p Meerlo),
ängst (L217p Meerlo)
|
angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|