22504 |
grote knikker |
bikkel:
De stuiters waren van porcelein, van steen, of van gebakken klei.
bikkel (L217p Meerlo)
|
Dikke stuiter.
III-3-2
|
21803 |
grote ruzie? |
ruzie:
ruzie make (L217p Meerlo)
|
een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22675 |
grote trom |
grote trom:
gruətə trom (L217p Meerlo)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24640 |
grote waterweegbree |
mierik:
mierk (L217p Meerlo)
|
lepelbladsoort
III-4-3
|
25234 |
grote wolk |
duistere lucht:
duustere looche (L217p Meerlo)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31377 |
grove vijl |
grofvijl:
grǫf˲vīl (L217p Meerlo)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
gruwelijk (L217p Meerlo),
heel erg:
hieël èrg (L217p Meerlo),
schrikkelijk:
schrikkelik (L217p Meerlo)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
guit:
gŭŭt (L217p Meerlo)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gūlde (L217p Meerlo)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gö:lp (L217p Meerlo)
|
gulp
III-1-3
|