22774 |
hinkelen |
hinken:
ww. zw. [Vgl. hinkpot].
hīnke (L217p Meerlo),
pothinken:
pothīnke (L217p Meerlo)
|
Hinken. || Hinkspel in de pot, d.i. een tekening op de grond (verschillende vormen).
III-3-2
|
22776 |
hinkelperk |
hinkpot:
hīnkpot (L217p Meerlo)
|
Tekening op de grond voor het hinkspel.
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
heenke (L217p Meerlo),
hīnke (L217p Meerlo)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
hoebelpèèrd (L217p Meerlo)
|
Hobbelpaard.
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hōēd (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
hô:t (L217p Meerlo)
|
hoed [RND], [SGV (1914)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳjǝ (L217p Meerlo),
weiden:
węi̯jǝ (L217p Meerlo)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedenspang:
hoeiespang (L217p Meerlo),
hoedenspeld:
hoejspēld (L217p Meerlo)
|
hoedespeld || hoedespeld, hoedepen
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hūf (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31611 |
hoefbeslag |
hoefbeslag:
huf˱bǝslax (L217p Meerlo)
|
De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.]
II-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱īzǝr (L217p Meerlo)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|