19927 |
janken |
janken:
eigen spellingsysteem
janke (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
verjaren:
verjeure (L217p Meerlo)
|
Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L217p Meerlo),
met lengteteken op de a
jäs (L217p Meerlo)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
foezel:
fūzəl (L217p Meerlo),
jenever:
snēvəl (L217p Meerlo),
klare:
kloare (L217p Meerlo)
|
jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
wachelbeer:
wachelbèèr (L217p Meerlo)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.)
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jongelui:
jóngelüj (L217p Meerlo)
|
jongelieden
III-2-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (L217p Meerlo),
reumatiek:
remetiek (L217p Meerlo),
reumatiek (L217p Meerlo)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (L217p Meerlo)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
jouwen:
jouwe (L217p Meerlo)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L217p Meerlo)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|