18232 |
juweel |
juweel:
juwieël (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] || juweel
III-1-3
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
kake (L217p Meerlo)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kȳmǝ (L217p Meerlo)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kōͅi̯ə (L217p Meerlo),
kòije (L217p Meerlo)
|
kaantje || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
keͅrs (L217p Meerlo)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
domper:
doomper (L217p Meerlo)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
preentje (L217p Meerlo)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kâ.rtə (L217p Meerlo)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
bijpakken:
beejpakke (L217p Meerlo)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23118 |
kaarten, een spel kaarten |
spelletje:
En spulke kaarte: een spelletje kaarten.
spulke (L217p Meerlo)
|
Spelletje.
III-3-2
|