e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaas kaas: kiəs (Meerlo), kĭēēs (Meerlo), kîes (Meerlo) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaatsen bal houwen: bal huuwə (Meerlo) kaatsen [RND] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Meerlo), vuisten: Ennen bal voeste: een bal prikken.  voeste (Meerlo) Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] || Prikken, opvangen. III-3-2
kabouter aardmannetje: ärdmänneke (Meerlo) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof kachel: kaxəl (Meerlo), stoof: stōf (Meerlo), stō̞f (Meerlo) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtlūǝjǝ (Meerlo) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel kachelpoets: kaxǝlputs (Meerlo), potlood: pǫtluǝt (Meerlo) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kadaver kadaver: eigen spellingsysteem  kadaver (Meerlo), kreng: kreŋ (Meerlo), krɛŋ (Meerlo) Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] I-11, III-4-2
kade loswal: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  loswal (Meerlo) de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)] III-3-1
kaf kaf: kāf (Meerlo) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4