22487 |
kamerschieten |
schieten:
schiete (L217p Meerlo)
|
Het gebruik om schoten te lossen bij een bruiloft. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18724 |
kammen |
kammen:
kamme (L217p Meerlo),
keime (L217p Meerlo)
|
kammen || kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
afkampen:
afkaampe (L217p Meerlo)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (L217p Meerlo)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
keͅrsəlø̄xtər (L217p Meerlo),
luchter:
lø̄xtər (L217p Meerlo)
|
kandelaar
III-2-1
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
bōrstsukər (L217p Meerlo)
|
borstsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kaniəl (L217p Meerlo),
kaneelpijpje:
kaniəlpipkə (L217p Meerlo)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L217p Meerlo)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kānt (L217p Meerlo)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
31327 |
kantklauw |
kantenklauw:
kantǝklǫw (L217p Meerlo)
|
Soort tang met schuin geplaatste bekken waarin men het werkstuk in een scheve stand in de bankschroef kan vastklemmen om er op deze wijze schuine kantvlakken aan te kunnen vijlen. Zie ook afb. 61. [N 33, 172; N 64, 50a]
II-11
|