25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
vierdel:
verrel (L217p Meerlo)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (L217p Meerlo)
|
kwartel [SGV (1914)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartje (L217p Meerlo)
|
kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
32254 |
kwast, noest |
noest:
nus (L217p Meerlo
[(meervoud: nyst)]
),
nust (L217p Meerlo
[(meervoud: nyst)]
)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
puinen:
puine (L217p Meerlo),
pø̜i̯nǝ (L217p Meerlo),
± Veldeke Additie bij vraag 1 e.v. (voor L 245b): Puine waren de wortelstokken van kweekgras agropyron repens
puine (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek [N 92 (1982)] || kweekgras [N 92 (1982)] || kweekgras - wortelstok
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kwee:
kwēj (L217p Meerlo),
kwĕĕj (L217p Meerlo),
kweepeer:
kwi-j pèèr (L217p Meerlo)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwèlle (L217p Meerlo),
pesten:
peste (L217p Meerlo),
plagen:
ploage (L217p Meerlo)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
plaag:
ploag (L217p Meerlo)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] || zever
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
slag:
slaag (L217p Meerlo)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|