e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerling leerling: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  leerling (Meerlo) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leerlooier looier: lø̄jǝr (Meerlo) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjs (Meerlo), lęjst (Meerlo) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] || Lange, ijzeren pin die wordt gebruikt bij het smeden van ring- of buisvormige werkstukken. Het te bewerken voorwerp wordt vóór het smeden over de leest heen geschoven, waardoor verhinderd wordt dat het tijdens het smeden beschadigd raakt. Volgens Kuyper (pag. 191) werd de leest met leemwater bestreken om te voorkomen dat werkstuk en leest aan elkaar gesmeed zouden worden. [N 33, 248] II-10, II-11
leeuw leeuw: met v-tje op de o  löw (Meerlo) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leeuwenbek gaper: gaper (Meerlo), slofje: slufkes (Meerlo) leeuwenbek (plant) || leeuwenbek, bloem III-4-3
lege eerste koe schot: sxǫt (Meerlo), weischot: weischot (Meerlo) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: lègge (Meerlo) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest hennennest: hęnǝnɛst (Meerlo) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lekkerbek smikkelaar: smikkeler (Meerlo) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lende lende: lènde (Meerlo) lendenen [SGV (1914)] III-1-1