e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
likken lekken: lekke (Meerlo) likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)] III-2-3
lindeblad lindeblad: liendenblad (Meerlo) lindeblad [SGV (1914)] III-4-3
liniaal liniaal: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  liniaal (Meerlo), linie: lieniej (Meerlo), schraapplankje: met lengteteken op de a  schrèpplänkske (Meerlo) een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || liniaal [SGV (1914)] III-3-1
linksachter linksachter: linksaagter (Meerlo) Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)] III-3-2
linkse boor linkse boor: leŋksǝ bǭr (Meerlo) Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het linksom gedraaid wordt. [N 33, 158a] II-11
linksvoor linksvoor: linksveur (Meerlo) Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Meerlo) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lip (Meerlo, ... ) lip [RND], [SGV (1914)] III-1-1
lip van een hoefijzer lip: lep (Meerlo) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Meerlo) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1