20492 |
likken |
lekken:
lekke (L217p Meerlo)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
liendenblad (L217p Meerlo)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
liniaal:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
liniaal (L217p Meerlo),
linie:
lieniej (L217p Meerlo),
schraapplankje:
met lengteteken op de a
schrèpplänkske (L217p Meerlo)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
22888 |
linksachter |
linksachter:
linksaagter (L217p Meerlo)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
31400 |
linkse boor |
linkse boor:
leŋksǝ bǭr (L217p Meerlo)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het linksom gedraaid wordt. [N 33, 158a]
II-11
|
22881 |
linksvoor |
linksvoor:
linksveur (L217p Meerlo)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L217p Meerlo)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lip (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
lip [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (L217p Meerlo)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (L217p Meerlo)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|