30797 |
looi |
looi:
lōj (L217p Meerlo)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōjǝ (L217p Meerlo)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
scheut (L217p Meerlo)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lōōipe (L217p Meerlo)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lyəpər (L217p Meerlo)
|
loper, werktuig tot het openen van sloten
III-2-1
|
24674 |
lork |
lariks:
eigen spellingsysteem
lariks (L217p Meerlo)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (L217p Meerlo),
vonder:
vōnder (L217p Meerlo)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)] || vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
koeienbak:
kuu̯ǝnbak (L217p Meerlo)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
22532 |
loten add.: loterij |
loterij:
lotteri-j (L217p Meerlo)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
los zitten:
los zitte (L217p Meerlo)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|