18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (L217p Meerlo),
bezei-en:
bezejje (L217p Meerlo)
|
begrijpen, nadenken || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (L217p Meerlo),
belul:
heej het er gejn belul van (L217p Meerlo),
benul:
benul (L217p Meerlo),
bezei:
bezei (L217p Meerlo)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || inzicht
III-1-4
|
22669 |
beiaard |
klokkenspel:
klokkespel (L217p Meerlo)
|
Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22906 |
beieren |
beieren:
Bim, bam, beiere
beiere (L217p Meerlo)
|
Beieren, zwieren.
III-3-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L217p Meerlo)
|
De beitels die door de smid worden gebruikt zijn in het algemeen uit één stuk metaal vervaardigd, en hebben niet, zoals de beitels van de timmerman, klompenmaker, kuiper, etc., een hecht van hout of kunststof. Al naar gelang van de werkzaamheden, verschilt ook de vorm van de beitel. Beitels worden onder meer gebruikt voor het weghakken van bramen en lasslakken, voor het doorhakken van bouten, voor het splijten en doorhakken van metaalplaat en voor het aanbrengen van groeven in metaal. De smid kent ook beitels aan een steel; zij worden vooral gebruikt wanneer gloeiende voorwerpen moeten worden bewerkt. Zie ook de volgende lemmata. [N 33, 109]
II-11
|
31360 |
beitelhouder |
beitelhouder:
bęjtǝlhǫwǝr (L217p Meerlo)
|
Houder op het slee van de draaibank, waarop de draaibeitel met behulp van stelschroeven kan worden vastgezet. Zie ook het lemma "slee, support". [N 33, 226]
II-11
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
moel (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] || muil
III-4-2
|
21777 |
bekakte praat |
kale kak:
kale kak (L217p Meerlo)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kale kak:
kale kak (L217p Meerlo)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekend make (L217p Meerlo)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|