20570 |
met kleine hapjes eten |
buffelen:
buffele (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vārǝ (L217p Meerlo)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sni-jballe goee (L217p Meerlo)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
overheen vliegen:
uuver hin vliege (L217p Meerlo)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen heug en meug:
teggen heug en meug (L217p Meerlo)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
zeikweer:
zeik wèr (L217p Meerlo)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
in gezwadden [eggen]:
in gǝzwadǝ (L217p Meerlo),
met gezwadden [eggen]:
met ˲gǝzwadǝ (L217p Meerlo)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzaag:
īzǝrzāx (L217p Meerlo)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
34369 |
metalen scheplepel |
noest:
nust (L217p Meerlo)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
memmen:
męmǝ(n) (L217p Meerlo)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|