20598 |
muik |
muik:
moïk (L217p Meerlo),
mōĭjk (L217p Meerlo),
moͅi̯ək (L217p Meerlo),
muək (L217p Meerlo)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || meuk [SGV (1914)] || meuk, bewaarplaats in het hooi om fruit te laten rijpen: kinderen hadden zon moeëk
III-2-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kruisband:
krȳs[band] (L217p Meerlo)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpè:r (L217p Meerlo),
moelpèr (L217p Meerlo)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slof:
sloffen (L217p Meerlo),
slóf (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || slof
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moĕs (L217p Meerlo),
mōēs (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
muis [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (L217p Meerlo)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
mōēze (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
muuze (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
moeze (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
papzand:
papzand (L217p Meerlo)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18418 |
muts: algemeen |
kips:
WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.
ki.ps (L217p Meerlo),
muts:
muts (L217p Meerlo)
|
muts || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|