21186 |
oorlogsschip |
oorlogsschip:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
oeërlogs schip (L217p Meerlo)
|
een schip gebouwd en uitgerust om in de oorlog gebruikt te worden [manwaar] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oeërbel (L217p Meerlo)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19409 |
oorvormig handvat |
oor:
ōēr (L217p Meerlo)
|
Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
oeërwörm (L217p Meerlo)
|
oorworm
III-4-2
|
20056 |
oostindische kers |
lopertje:
luuërperke (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
-
luuëperke (L217p Meerlo)
|
Oostindische kers
I-7, III-2-1
|
23198 |
op bedevaart gaan |
naar de bedevaart gaan:
nao den bèèvert gón (L217p Meerlo)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
ervandoor gaan:
d`r van dur goan (L217p Meerlo),
op de loop gaan:
op de leuip goa (L217p Meerlo)
|
op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
op de vingers fluiten (L217p Meerlo)
|
Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25094 |
op een rij zetten |
op een rij zetten:
op en ri-j zette (L217p Meerlo)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ø̜pǝrǝ (L217p Meerlo)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|