19320 |
pralerij |
grootsigheid:
grutsigheid (L217p Meerlo)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21006 |
prei |
prei:
prei (L217p Meerlo),
preij (L217p Meerlo)
|
[DC 13 (1945)]prei [SGV (1914)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
preentje (L217p Meerlo),
print (L217p Meerlo),
prīnt (L217p Meerlo),
prīntje (L217p Meerlo)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || prent [SGV (1914)] || Prent. || Prentje met heilige of religieuze voorstelling.
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
anzichtkaart (L217p Meerlo)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
joeks:
joeks (L217p Meerlo),
plezier:
plezier (L217p Meerlo),
schik:
schik (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
weij hebbe schik gehad (L217p Meerlo)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || plezier || pret, plezier, vreugd || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
grapjas:
grapjas (L217p Meerlo)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
lollig:
lollig (L217p Meerlo)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
pruts (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
preuts || preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23326 |
priester |
priester:
priester (L217p Meerlo)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.zə (L217p Meerlo),
pri:s (L217p Meerlo)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|