22338 |
ravotten |
kuiten:
kuite (L217p Meerlo),
ondeugden:
Allen inf. verbonden met liggen. Ligge ondeugde: ondeugd uithalen, kwajongensachtig spelen.
óndeugden (L217p Meerlo),
rulsen:
reulse (L217p Meerlo),
stoeien:
stŏĕje (L217p Meerlo)
|
Ravotten, rumoerig spelen enz. || stoeien [SGV (1914)] || Stoeien, niet zn best doen bij het spel, herrie maken. || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
tekeergaan:
te kieër goan (L217p Meerlo)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
heel kwaad:
hieël kwoad (L217p Meerlo)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21356 |
rechtbank |
rechtbank:
rechtbānk (L217p Meerlo)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
24975 |
rechtop |
rechtop:
rēchtóp (L217p Meerlo),
rechtop staand:
rechtopstund (L217p Meerlo)
|
rechtop || rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22890 |
rechtsachter |
rechtsachter:
regtsaagter (L217p Meerlo)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
31401 |
rechtse boor |
rechtse boor:
rɛxsǝ bō̜r (L217p Meerlo)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
21720 |
rechtspreken |
berechten:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
berechte (L217p Meerlo)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsvoor:
rechtsveur (L217p Meerlo)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
eerlijk:
ierlek (L217p Meerlo),
rechtvaardig:
rechtvèèrdig (L217p Meerlo)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] || rechtvaardig
III-1-4
|