22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (L217p Meerlo)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝstart (L217p Meerlo),
ratǝstárt (L217p Meerlo),
ronde vijl:
rǫndǝ vīl (L217p Meerlo)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.] || Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.]
II-11, II-12
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
rondreizen:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
rŏndreizen (L217p Meerlo)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22656 |
rondreizende toneelgroep |
toneelgroep:
toniəlgrup (L217p Meerlo)
|
Een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
34596 |
rongen |
rongen:
roŋǝ (L217p Meerlo
[(enkelv roŋ)]
)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
rongogen:
roŋūǝx (L217p Meerlo)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roeëdbörstje (L217p Meerlo)
|
roodborstje
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roeëd vonk (L217p Meerlo)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
rōf (L217p Meerlo)
|
roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
sperwer:
sperwer (L217p Meerlo),
stootvogel:
stotvogel (L217p Meerlo)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] || roofvogel
III-4-1
|