24992 |
schuimen |
schuimen:
schoeme (L217p Meerlo)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schŭŭmspoan (L217p Meerlo),
sxumspōͅn (L217p Meerlo),
sxymspōͅn (L217p Meerlo)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schūldig (L217p Meerlo),
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
schuldig zien (L217p Meerlo)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
30719 |
schuren |
schuren:
sxūrǝ (L217p Meerlo)
|
Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.]
II-12
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (L217p Meerlo),
schurft:
scheuref (L217p Meerlo),
schörf (L217p Meerlo)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
schavuit:
schavŭŭt (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
schavüt (L217p Meerlo)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
31584 |
schutkap |
luns:
lø̜ns (L217p Meerlo)
|
Metalen kap die het uiteinde van de modernere, gietijzeren fabrieksas beschermt tegen stof en vuil. De schutkap wordt meestal in het voorste deel van de naafbus vastgeschroefd en draait dan mee met het wiel. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus Collings patentbus. De schutkap kan met behulp van een speciale sleutel worden verwijderd. Zie ook het lemma ɛwielsleutel, chapeausleutelɛ. Er bestaan ook uitvoeringen van de naafbus waarbij een dopvormige moer op de van schroefdraad voorziene as wordt vastgedraaid en met behulp van een luns wordt geborgd. Bij Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) wordt dit type naafbus halfpatentbus genoemd. De opgaven van de respondenten uit L 268 en L 320c (chapeau) zijn benamingen voor deze moer. In Meerlo-Wanssum e.o. (L 214, 214a, 215, 217, 245b, 246a) heeft het woord luns (vgl. het vorige lemma) een betekenisverschuiving ondergaan: men gebruikt het daar specifiek voor de "dop van de as van het karwiel" (v.d. Voort, pag. 188).' [N G, 50d; N 17, 64; monogr.]
II-11
|
22427 |
schutsboom |
schietboom:
Sub vogel.
schietboeëm (L217p Meerlo),
schutsboom:
schutsboeem (L217p Meerlo)
|
[Schutsboom, lange staak waarboven op een houten vogel is bevestigd]. || De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
schutter (L217p Meerlo),
schötər (L217p Meerlo),
Rare schutter: rare kerel. Rauwe schutter: rauwe kerel met een goed hart.
schutter (L217p Meerlo)
|
schutter [RND], [SGV (1914)] || Schutter, kerel.
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
schutters (L217p Meerlo)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|