e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidsvuurhaard smis(se)vuur: smes˲vȳr (Meerlo) De van metselwerk of van metaal vervaardigde stookplaats met kolenvuur waarin de smid ijzer en ander metaal verhit. De oude smidsvuren bestonden uit een soort gemetseld werkvlak waarin een uitholling, het stookgat, was aangebracht. Aan de zijkant van dit stookgat werd door middel van een pijp lucht toegevoerd. Boven het stookgat bevond zich een gemetselde of metalen kap waarmee de rookgassen via de schoorsteen buiten de smidse konden worden geleid. In de buurt van het stookgat was een koelbak met water aangebracht waarin de gloeiende werkstukken konden worden afgekoeld. Zie ook afb. 6. Bij de modernere smidsvuren wordt de luchtstroom aan de onderzijde van het smidsvuur toegevoerd. De luchtleiding mondt daartoe uit in een onder het stookgat aangebrachte smidsvorm. Zie ook afb. 7 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". De smis(se) met trekblaasbalg werd in het koperslagersbedrijf in Venray (L 210) tot ongeveer 1915 gebruikt. Nadien werkte men met een veldsmidse. [N 33, 9; N 66, 10b; monogr.] II-11
smokkelen smokkelen: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  smoekele (Meerlo) verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)] III-3-1
smullen smikkelen: smikkele (Meerlo) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen snauwen: snauwe (Meerlo) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen snauwen: snauwe (Meerlo) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-1-4
snavel snavel: snavel (Meerlo) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snee brood snede: snij (Meerlo) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbal: sni-jbal (Meerlo), sni-jballe goee (Meerlo), znw. ml. sneeuwbal, vr. Gelderse roos.  sni-jbāl (Meerlo) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] || Sneeuwbal. III-3-2
sneeuwen sneeuwen: sni-jje (Meerlo), snijje (Meerlo) sneeuwen [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sni-j (Meerlo), snij (Meerlo), snéj (Meerlo) sneeuw [RND], [SGV (1914)] III-4-4