20639 |
snuiftabak |
snuif:
snyf (L217p Meerlo)
|
snuif
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
snuisterij:
snusteri-j (L217p Meerlo)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snŭŭt (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
snŭŭt (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
18971 |
sober |
sober:
soeëber (L217p Meerlo)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20664 |
soep |
soep:
soep (L217p Meerlo),
bekend waren: rundsoep, riestesoep, eertesoep, boeënesoep (zowel van witte als van bruine bonen), grüntesoep, kervelsoep, tpmatesoep, erpelsoep
sup (L217p Meerlo)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
suptrin (L217p Meerlo)
|
soepterrine
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepvlees:
soepvleis (L217p Meerlo)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
verzinkboor:
vǝrzēŋk˱bǭr (L217p Meerlo)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|
18196 |
sok |
sok:
sök (L217p Meerlo),
zok (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte kous
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô:t (L217p Meerlo)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|